(Adellijk) vertier

Door de bouw van ‘de sluis van Ransbeek’ op het kanaal in 1561 ontstond in de onmiddellijke omgeving een gehucht dat als snel de naam ‘Drie Fonteinen’ kreeg. Ook de sluis zelf zou deze naam na verloop van tijd overnemen. De naam gaat terug op een drinkwaterfontein die door de stad Brussel, eigenaar van het kanaal en de sluis, aan de rand van de sluis werd geïnstalleerd. Van de vier waterstralen, één in elke windrichting, waren er telkens maar drie zichtbaar, waardoor de naam ‘Drie Fonteinen’ als snel zijn ingang vond ik de volksmond. Kenmerkend voor het gehucht waren de vele herbergen waar schippers hun tijd konden doden tijdens het versassen van hun schepen in de sluis. Ondanks haar bescheiden grootte, bruiste het gehucht van het leven.

Naast schippers en werkvolk oefende Drie Fonteinen ook een bijzondere aantrekkingskracht uit op de Brusselse burgerij en adel. Op zondag ontvluchtten velen van hen de stad richting Drie Fonteinen om er te wandelen en tot rust te komen in de uitgestrekte velden achter het gehucht. Meer dan eens werd de dag feestelijk afgesloten in één van de herbergen.

De plek viel zelfs zodanig in trek, dat er in de loop van de 18de en 19de eeuw, geheel volgens de tijdsgeest, ‘kastelen’ en bijhorende tuinen verschenen langsheen de oevers van het kanaal. Uiteraard ging het hier niet meer om versterkte burchten zoals tijdens de middeleeuwen, maar wel om luxueuze landhuizen te midden van water en groen. Ter hoogte van het gehucht Drie Fonteinen was het Jean Joseph Walckiers die als eerste zo’n kasteeltje liet bouwen in 1780. Dit kasteeltje zou later bekend komen te staan onder de toepasselijke naam ... Drie Fonteinen. Later zouden ook nog het kasteel Fontigny en het kasteel L’Ecluse volgen.